De gewone man bestaat niet: dromen en afzien in Winesburg, Ohio
Wie zich enigszins verdiept in de Amerikaanse literatuur van de twintigste eeuwstuit vroeg of laat op Sherwood Anderson. Hoewel hij in Nederland nog steeds geen grote naam is, blijft de rij bewonderaars gestaag doorgroeien. Hemingway, Faulkner, Salinger, Steinbeck en Wolfe spraken in het verleden hun bewondering uit, schrijvers als Dave Eggers, Annie Proulx en Amos Oz zingen vandaag de dag zijn lof.
Zelf kwam ik zijn naam voor het eerst tegen in het gedicht dat Charles Bukowski bij het overlijden van John Fante schreef: “John, you’re big time now. You’ve entered the Books of / Forever / right there with Dostoevsky, / Tolstoy, and your boy / Sherwood Anderson” Er was een tijd, geen eens zo gek lang geleden, dat Fante mijn God was en Dromen van Bunker Hill mijn bijbel. Als het waar is wat ze zeggen, dat de vrienden van je vrienden óók je vrienden zijn, was het de hoogste tijd om kennis te maken met Fante’s ‘boy’.
Winesburg, Ohio betekende in 1919 Anderson’s doorbraak naar een breed publiek. Het boek bestaat uit 24 verhalen over de plattelandsgemeenschap Winesburg, een dorp in de staat Ohio en speelt op de rand van het industriële tijdperk. De Amerikaanse burgeroorlog is voorbij maar niet vergeten, New York en de rest van de wereld bevinden zich op veilige afstand, de industrialisatie is een gerucht, nog even. Min of meer centraal staat de 18-jarige George Willard, verslaggever van The Winesburg Eagle. Doelstelling van deze krant: in ieder nummer zoveel mogelijk inwoners van het dorp noemen. Toch heeft George een grote droom. Hij wil naar New York verhuizen en een boek schrijven maar hij wordt (vooralsnog) te veel in beslag genomen door Winesburg en zijn obsessieve inwoners. De sprookjesachtige bankiersdochter Helen White, de dweperige lerares Kate Swift, zijn doodzieke, wereldvreemde moeder en de eindeloze stroom tragische mannen die hem maar al te graag in vertrouwen nemen.
Alle verhalen zijn in eerste plaats verbonden door Winesburg zelf: de kerk, het café en de hoofdstraat; de boerderijen, de bossen rondom en de mores van de gemeenschap. Daarnaast is er nog een andere overeenkomst, eentje die het boek zijn wrede tover geeft en zich hier lastiger in woorden laat vangen. Over de dorpsdominee schrijft Anderson: ‘Hij twijfelde of het heilig vuur wel in hem brandde en droomde van de dag waarop als een stormvlaag een heerlijke nieuwe kracht door zijn ziel en zijn stem zou stromen en de mensen zouden sidderen voor de in hem geopenbaarde geest Gods.’ En over de eenzaamheid van een zorgelijk meisje dat de tijd voorbij ziet vliegen:
‘Ik wil dat iemand van me houdt en ik wil van iemand houden,’ schreef ze. ‘Als jij diegene bent, ga dan ’s avonds de boomgaard in en maak een geluid onder mijn raam.’
Iedereen zit vast in een voortdurende staat van verlangen. Een enkele keer wordt zo’n verlangen ingelost maar die inlossing biedt vooral ruimte aan nieuwe verlangens of erger, de grauwe berusting van de teleurstelling. Welkom in Winesburg waar men zijn eigen dromen als ontbijt vreet.
Bijna honderd jaar na verschijning is het vrijwel onmogelijk om het boek niet in het licht van het huidige Amerika te zien. Het verlangen naar een voorbije tijd van ‘eerlijk’ werk, evidente sekseverschillen en de eenduidige orde van de bijbel: de romantiek van het gewone mannetje en het gedweeë vrouwtje, ergens op een boerderijtje ver buiten de stad – en het potje pruttelde nog lang en gelukkig op het bedeesde fornuisje. Maar het leven in Winesburg is niet romantisch en zijn inwoners zijn niet ‘gewoon’. Over vier broers na hun vaste drankgelag: ‘Door de drank kwamen hun van nature sterke driften vrij die bij de titanenarbeid van het omploegen van nieuw land onderdrukt bleven. Een rauwe, dierlijke dichterlijke drang maakte zich van hen meester. Onderweg naar huis klommen ze op de bok en schreeuwen ze naar de sterren. Soms vochten ze lang en verbitterd, dan weer barstten ze los in gezang.’ Let wel: ze sterven kort daarop een gruwelijke, roemloze dood. God woont niet in Winesburg, zoveel is zeker.
Anderson schrijft het allemaal op met de precisie van een dichter die geen overbodige woorden duld. Hij is genadeloos in zijn anatomie van het verlangen en zit zijn personages zo dicht op de huid dat je het er bijna benauwd van krijgt. ‘Je moet niet de eerste de beste woordenventer worden’, zegt Kate Swift ergens tegen George. ‘Waar je achter moet zien te komen is wat de mensen dénken, niet wat ze zeggen.’
Een ongevraagd advies aan iedereen die zich zorgen maakt over ‘de gewone man’: wees niet bevreesd; hij bestaat niet, niet meer. Sherwood Anderson schreef het in 1919 al:
‘In ieder huishouden zijn tegenwoordig boeken te vinden, hoe matig van inhoud en vorm die in de huidige jachtigheid ook mogen zijn, tijdschriften circuleren bij miljoenen, kranten zijn overal. (…) De botte oude onwetendheid waarin toch ook een mooie kinderlijke onschuld school, is voorgoed verdwenen. De boer bij de kachel is een broeder van de stadsbewoner, en als u hem aanhoort zult u merken dat hij er even vlotjes en doelloos op los kletst als de meest bedreven stedeling.’
Bij twijfel stel ik voor dat u Winesburg, Ohio leest. En anders ook. U vindt het ergens tussen Aantekeningen uit het ondergrondse en Dromen van Bunker Hill. Het is een van de indringendste ‘books of forever’ die ik ooit heb gelezen.
Levi Olthof
Sherwoord Anderson: Winesburg, Ohio
Vertaling: Nele Ysebaert