Skip to content

De Friezen. Een geschiedenis – Flip van Doorn

 24,99

Beschrijving

In 2010 verhuisde Flip van Doorn naar de provincie die zijn grootvader om economische redenen – en met gepaste tegenzin – tachtig jaar eerder had moeten verlaten. Sindsdien probeert hij te begrijpen waar hij terechtgekomen is. Op zoek naar antwoorden maakte hij elf tochten door het land van de Friezen en ver daarbuiten en verschafte hij zich een inkijkje in dat buitengewone stukje Nederland dat officieel Fryslân heet en dat behalve een eigen vlag, taal en volkslied ook een eigen geschiedenis heeft.

De Friezen, dat is algemeen bekend, zeggen ‘it kin net’ als het net níet kan. Ze bedrukken onderbroeken, klompen en mestwagens met het motief van hun vlag. Hoewel ze het op prijs stellen dat je hun taal leert spreken, corrigeren ze elke kleine uitglijder die je maakt in de onmogelijke uitspraak ervan. Lezen zij ondertussen zelfs maar hun boodschappenlijstje voor, dan klinkt dat als pure poëzie. Ze bekwamen zich in sporten die elders door vrijwel niemand nog worden beoefend. Ze noemen hun dochters Goaitske, Doutzen of Fardau, hun zoons Adze, Tsjibbe of Oene-Tjeerd. Ze geven je een half brood als je om een heel brood vraagt. Ze slapen allemaal in een tweepersoonsbed – zodat ze ook ’s nachts dwars kunnen liggen. Hun alfabet telt vierentwintig letters. Ze stemmen op hun Nasjonale Partij, maar die streeft geen Friese autonomie na. Ze kunnen schaatsen voordat ze leren lopen. Ze vinden dat ze in het beste land van de aarde wonen en bedoelen daarmee niet Nederland. Ze verstoppen de heerlijkste lekkernijen achter cryptische namen als drabbelkoekkeallepoatdúmkes of sûkerlatten. Ze herdenken nog elk jaar een gewonnen veldslag tegen de Hollanders – die in 1345 plaatsvond. Ze zetten een tent op, een bierpomp erin en noemen dat een feest. Ze vinden zelf dat ze volslagen normaal zijn en dat alle anderen afwijken, vooral die van een dorp verderop. Ze roepen hardop ‘Heitelân!’ als ze Friesland uit zijn geweest en op de terugweg de provinciegrens weer passeren, ook wanneer dat op de dagelijkse rit van het werk naar huis is. Ze praten allemaal Fries, maar op de klei toch weer anders dan op het zand of in de wouden, en in de steden eigenlijk nauwelijks, en op Het Bildt, in de Stellingwerven en in Hindeloopen al helemaal niet. Voor de buitenwacht lijken ze een samenhangend, zelfs hecht volk te vormen, maar onderling zijn ze zo verschrikkelijk verschillend dat nauwelijks met goed fatsoen over ‘de Friezen’ te spreken valt.

 

Back To Top